Filemon wist het wel. Hij zou op Wodan afstappen en hem een vraag stellen waar zelfs de Oppergod geen antwoord op wist. Tot nu toe had Wodan beweerd alles te weten; hij had er een oog voor opgegeven. En zelfs dat was de halfblinde god niet genoeg. Hij wilde de runen begrijpen, zodat ook de magie van taal geen geheimen meer voor hem kende. Negen dagen hing hij zichzelf aan de levensboom, doorboord met zijn eigen speer.
Dat kennis opdoen pijn en moeite kost, daar was ook Filemon mee bekend. Hij had de hele wereld afgereisd om de ultieme vraag te vinden. Een vraag waar zelfs de alleswetende Wodan geen antwoord op zou weten, zodat de god beschaamd van zijn troon zou moeten stappen. Want een alleswetende god die niet alle antwoorden wist, kon niet bestaan.
Filemon zou zijn plek innemen en vanaf dan heersen over het universum. Kleine vragen zou hij belangrijk maken en grote antwoorden kleineren. Op iedere vraag zou hij vanaf nu een wedervraag stellen, zodat het universum vervuld werd met vragen, twijfels en raadsels.
Van antwoorden kwamen alleen maar misverstanden. Mensen begrepen het antwoord altijd verkeerd, gaven er hun eigen draai aan en leefden in de gedachte iets te begrijpen van de goddelijke machten. Filemon zou een einde maken aan die schijnzekerheid van de mensen. In nieuwsgierigheid zouden ze hun eenheid vinden.
Stap voor stap beklom hij de duizend treden naar Walhalla. De ijzeren leuning voelde koud aan zijn vingers. Hij was moe, maar onbevreesd. Bovenaan de trap ging het gouden hek als vanzelf open.
‘Ben je er weer, Filemon?’ krijste de raaf Muninn boven zijn hoofd.
‘Welke wijsheid kom je halen?’ kraste zijn broertje Huginn.
‘Geen,’ antwoordde Filemon vastberaden. Hij negeerde de raven. Zodra hij zou heersen zou hij een einde maken aan hun wijsheden, en alle herinneringen aan hun kennis van de aarde vegen.
Zoals verwacht zat Wodan op zijn troon. Over zijn schouders hing een dieprode mantel, als de kleur van de opkomende en de ondergaande zon. Aan zijn voeten lagen twee wolven te slapen; aan het bloed rond hun bekken te zien hadden ze net gegeten. Dat gaf Filemon de moed om dichterbij te stappen.
‘Wodan,’ bracht Filemon de god bij de les.
Wodans ene oog staarde in het niets, zijn hoofd duidelijk nog bij de raven.
‘Hmmm.’
Een van de wolven deed zijn kop omhoog en keek Filemon aan met een blik tussen irritatie en nieuwsgierigheid.
‘Wat zou er gebeuren als er niemand meer is om de goden te herinneren?’ vroeg Filemon.
De wolf likte het bloed van zijn lippen. Wodans oog werd helder en keek de Vragentovenaar vermoeid aan.
‘Walhalla zal ophouden te bestaan. De Yggdrasil zal zijn bladeren verliezen. De honingwijn zal niet meer vloeien. Zelfs het meer van Mímir zal droog komen te liggen. Dorstig zullen de goden sterven, zonder strijd, zonder Ragnarok. Kom, Filemon, als je mij een vraag wilt stellen, maak het dan tenminste een moeilijke.’
Filemon was hierop voorbereid. Dit was slechts een opwarmertje, om te zien of de god wel wakker was.
‘Wat is de naam van de Ene God die dan nog overblijft?’
‘Ook dat is simpel,’ zei Wodan. ‘Er zullen vele namen zijn voor de Ene, en allen zullen juist zijn.’
‘Behalve één,’ hield Filemon vol, ‘dat is de echte naam. Wat is die naam?’
‘Die naam zal zelfs ik niet uitspreken.’ Wodan draaide zijn hoofd weg.
‘Onzin, je weet het niet.’
‘Ik weet het heus,’ klonk Wodan, niet woedend zoals Filemon had verwacht, maar verveeld. Of was dat schijn? Om zijn onwetendheid te verbergen?
‘Noem Zijn naam, of geef toe dat je onwetend bent.’
‘Als je dat echt zo graag wilt.’
Wodans oog keek de vragentovenaar sluw aan. Het nietsziende oog staarde naar een wereld die Filemon niet kon zien. Toch dacht hij er een beschuldiging in te lezen. Of was het medelijden?
Wodans mond opende. Het begin van een klank resoneerde door Filemons lichaam, nog vóór het Woord zijn oren kon bereiken. Zijn handen beefden oncontroleerbaar. Het vel trilde van zijn lichaam. Zijn botten braken in duizenden stukken uiteen. De cellen in zijn lichaam werden teruggebracht tot moleculen, de moleculen tot atomen. De atomen braken.
Een oneindig licht spoot uit Filemon.
Hij was…
Alles.
En niets.
Een enkele vraag resoneerde nog in de laatste flarden van zijn gedachten:
Wie ben ik?