Ivar keek naar de duizenden lichtjes die langzaam boven zijn hoofd aan de hemel verschenen. Die sterren hadden hen over de woeste oceaan naar dit vreemde eiland genavigeerd.
Volgens Njord waren ze zelf uit dat licht gemaakt. Maar priester Bern zei dat dit niet klopte; mensen kwamen uit de stof van de aarde. Ivar vermoedde dat de waarheid ergens in het midden lag.
Ze zaten te wachten in een van de langboten, klaar voor de strijd. De ondergaande zon kleurde het water rood als het bloed dat straks aan zijn zwaard zou kleven. Als hij deze nacht overleefde, zou hij het zwaard met bloed en al aan Wodan offeren, beloofde hij zichzelf.
De oorlogshoornen klonken. De tijd van dromen was voorbij. Onvrijwillig stond hij op en waadde met de andere Vikingen door het water naar het eiland. Met zijn zwaard stevig in de hand rende hij het land op. Hij rende. En rende. En rende.
Hij had niet door wanneer hij zijn kameraden was kwijtgeraakt, maar nu was hij alleen. In het veld bewoog iets. Uit de schaduwen stapte een gestalte het maanlicht in. Ivar hief zijn zwaard. Twee gele ogen in een zwart gezicht keken hem angstig aan. Een demoon!
Het wezen zette een stap in zijn richting. Ivar voelde zijn hart in zijn keel.
‘In de strijd komt het aan op luttele tellen,’ hoorde hij de wijze les van de voorman in zijn hoofd.
Dreigend hield hij zijn zwaard tussen zichzelf en de vijand. Gereed voor de eerste slag.
Maar wat… wat als Njord gelijk had, en deze jongen uit hetzelfde licht geboren was?
Wil je weten hoe dit verder gaat?
Lees het in Staat van Tweestrijd, verkrijgbaar via www.verhaleneiland.nl/staat-van-tweestrijd