Ze stond naakt voor de spiegel. Tranen biggelden over haar wangen. Niet vanwege de aanblik van haar onveranderlijke lijf — ze hield van haar hoekige ledematen en haar onmenselijk gladde huid, dat een charme had die een echt persoon nooit zou begrijpen.
Het was enkel de Koning die haar steeds weer aan het huilen maakte. Opnieuw was hij zo nors tegen haar geweest. Haar grappen vielen duidelijk niet in vruchtbare aarde. En toen ze hem wilde opvrolijken door een duif tevoorschijn te toveren, trok ze een dikke eend uit haar muts. Ze was misschien wel de slechtste nar van heel Cretinia.
Friga keek haar vreemd aan. Emoties hadden geen plaats in de kleedkamer.
‘Schiet op, straks wordt hij alweer wakker,’ zei ze streng. ‘Er is nog tijd voor één droom.’ De ergernis hield ze niet uit haar stem.
Tot zover dus geen emoties, dacht Somnara. Snel trok ze een schoon gewaad over haar hoofd: rood met gele strepen, die perfect stonden bij haar mahoniebruine haar. De belletjes aan haar voeten rinkelden tevreden.
‘Nee, die niet. Het is niet jouw beurt de nar uit te hangen. In de volgende droom ben je de keukenhulp.’ Friga duwde haar een stoffig blauw gewaad in handen, met de vlekken van het meel al op het schort.
‘De keukenhulp? Ik ben altijd de nar, laat Seilune de hulp spelen!’
‘Nee. Deze keer is zij de nar. Nou, schiet op.’
Zonder nog een weerwoord te kunnen geven stond Somnara al in de keuken; de droom was begonnen. Marrit, de kokkin, keek haar tevreden aan. Een dikke geur van soep hing zichtbaar in de lucht. Het kreeg de vorm van een pluimwolk die in sierlijke cirkels vanuit de keuken naar de troonzaal zweefde. In de wolk hingen kleurrijke plaatjes, geschikt voor kinderboekjes om eerste woordjes mee te leren, die hier de ingrediënten van de soep onthulden: prei, ui en een halve kip met bot en al.
Somnara’s maag draaide om; de Koning had een vreselijke smaak. Elke nacht droomde hij van een vette, zoute hap, zonder enige andere smaak. Als hij overdag ook zulke rommel at, zou hij niet lang meer kunnen dromen. Ze wist dat er ergens andere dromers waren, mensen met slapende avonturen over gebakjes, haverkoekjes of zoete drop.
Maar ja, zolang deze Koning droomde, moest zij hem vermaken. Samen met een heel arsenaal aan acteurs die ze alleen bij echte naam kende in de dromenkleedkamer.
Cretinia moest wel de ergste plek zijn van heel Dromenland om te werken, iets vreselijkers kon Somnara zich niet voorstellen. Jarenlang droomde deze man iedere nacht hetzelfde: hij was Koning op zijn zetel in de meest stereotiepe troonzaal die iemand maar kon bedenken. Maanlicht viel door de glas-in-lood ramen, een kroonluchter hing aan een hoog plafond en er lag een meterslange rode loper waar nooit enig vlekje of smetje op te bekennen was. Zoutloze fantasie die wellicht zijn maaltijdkeuzes moest compenseren.
Het kon altijd nog erger, bedacht ze zich. Aan de zijkanten van de troonzaal moesten droomacteurs urenlang stilstaan in riddergewaden. Alleen de nar toonde beweging: iedere nacht een man of vrouw die de Koning met moedeloze pogingen probeerde te vermaken. Een zinloze opgave, want hij lachde nooit.
De beste grappen, de vreemdste bewegingen en de knapste toverkunsten, werden met niets anders onthaald dan zijn norse blik. Tot het feestmaal werd geserveerd. Pas als die tafel volledig was gedekt en de hoofdbediende het belletje liet rinkelen om de maaltijd aan te kondigen, hield de droom plots op.
Somnara stond alweer in de kleedkamer. Ernaartoe lopen was niet nodig; zodra de Koning zijn ogen opende in zijn ‘werkelijke’ wereld, hield Cretinia op met bestaan. Dan was er alleen nog de kleedkamer. Houten muren met eindeloze kledingrekken hielden haar gevangen tot de volgende droom en alles weer van voren af aan kon beginnen.
Seilune liep trots langs de rekken. Het had er even op geleken dat de mondhoek van de Koning een millimeter omhoog was gekruld. Ook al was het maar een luttele seconde, hij had iets van vermaak getoond.
Met haar benen languit over de grond gestrekt ging Somnara zitten en wachtte op het volgende moment. Slapen hoefde ze niet, en dromen kon ze niet. Toch dwaalden haar gedachten af naar de Koning. Wie zou hij zijn in zijn andere leven? In de wereld van de dag, waar het ‘echte’ leven begint?
Uit het niets stond ze weer in de keuken. Gelukkig had ze haar schort nog aan. Seilune’s ogen keken verbaasd door de ruimte vanonder een hoge kraakwitte koksmuts.
‘Zijn we nu alweer in een droom? Zou hij zich verslapen of ziek zijn? En als ik de kokkin ben, wie is dan de nar? Toch niet…?’
Uit de troonzaal klonk gebulder. Niet van gelach, maar een boosheid die de muren deed beven. Marrit kwam de keuken binnengerend. Even keek ze van Somnara naar Seilune en trok zonder verdere uitleg de muts van Seilune’s hoofd.
‘Ik ben de kokkin, wees jij maar de nar,’ zei ze nors terwijl ze aan haar soep begon. Een bruinroze wolk trok omhoog met een plaatje van verrotte druiven. Seilune deed een stap naar de deur, maar bereikte die niet voordat Somnara al in de troonzaal stond. Ze keek omlaag: ze had haar narpak netjes aan.
‘Heb je je zin?’ vroeg ze terwijl ze haar schoenen inspecteerde.
‘Wat?’ De Koning klonk minder verbouwereerd dan ze had verwacht.
‘Of je je zin hebt,’ zei ze terwijl ze opkeek. ‘Je hebt Marrit overstuur gemaakt en nu is de soep aan het mislukken. Straks is er geen feestmaal en hoe moeten we dan de bel luiden?’
De Koning leunde zwaar op zijn hand, zijn elleboog rustend op de houten armleuning van zijn troon. Het enige zichtbare stukje van zijn gezicht toonde diepe rimpels.
‘Ik ken geen Marrit,’ zei hij.
Shit, dacht Somnara, ze was even vergeten dat Marrit geen 'Marrit' heet in de droomwereld. In paniek probeerde ze iets te bedenken. Dromers mogen nooit weten dat ze dromen, had Friga haar gewaarschuwd. Het is gevaarlijk als de dromer doorheeft dat er iets niet klopt, voor je het weet valt dan de hele droom in duigen.
‘Nee, ik bedoelde Sofia,’ loog ze snel, in de hoop dat de Koning een Sofia kende.
‘Sofia, mijn nichtje van zeven? Hoe kan zij nu een volwassen kokkin zijn?’
De kroonluchter boven zijn hoofd begon gevaarlijk heen en weer te zwiepen. Buiten klonk het gerommel van dakpannen die op de grond stukvielen.
‘Een andere Sofia,’ improviseerde Somnara. ‘Die ken je nog niet. Een Koning kan natuurlijk moeilijk alle namen van het personeel onthouden.’
‘Personeel,’ zei de Koning opeens boos. ‘Personeel! Ik ben hier verdomme de enige die weet hoe je van een pdf weer een Word-bestand maakt.’
Enkele kabels waarmee de kroonluchter aan het plafond hing schoten los. De rode loper kreeg een vale roodbruine gloed en ook de kleding van de Koning leek een wasbeurt nodig te hebben.
Somnara had nog nooit van een pdf gehoord en wist niet waar de Koning het over had. De tranen schoten in haar ogen, iedereen in de kleedkamer zou haar straks uitlachen als de slechtste nar van Cretinia. En nu was ze ook nog de hele droom van Koning in de war aan het schoppen.
‘Ja,’ probeerde ze hoopvol. ‘Koning zijn vraagt natuurlijk veel verantwoordelijkheden. Want dat ben je, weet je nog? Je bent de Koning! Lang leve de Koning!’
Enthousiast gooide ze haar muts in de lucht, in de hoop dat de ridders de hint zouden begrijpen en meejuigen. Maar meer dan het zielige gerinkel van enkele belletjes klonk er niet door de zaal. Uit de muts viel pardoes een eend op haar schouder.
De Koning keek het dier met grote ogen aan. Dan schokten zijn schouders. Zijn buik wilde meedoen. Het hele lijf van de man trilde van een ingehouden lach die eruit moest. Maar zijn lippen bleven stijf op elkaar, als een laatste wachtpoort die weigerde open te gaan voor de draak die plezier brengt. Dan nog liever verbranden in de vlammen van zijn adem, leken de ogen van de man op de troon te zeggen.
‘Koning,’ gromde hij tussen zijn tanden door. ‘Wat is nou een Koning? Ik buig voor niemand en zeker niet voor een man die nooit heeft gewerkt om zijn titel te behalen.’
Dikke regendruppels vielen door het dak omlaag. De troonzaal verdween. Alles verdween. Niets leek nog op het Critenia dat ze kende. Waar was ze?
Ze stond in een veld. Ze keek naar beneden en zag een zwarte jurk met veel te nette schoenen die wegzakten in de modder. Om haar heen lagen rijen identieke witte stenen. Op sommige stonden namen, maar hier en daar zag ze enkel vraagtekens. In de verte doemde een muur op met niets dan namen en datums die een veel te kort leven weergaven.
Een man liep van graf naar graf. Waar hij kon veegde hij een blad van de stenen of zette een kaars recht.
Is dat de Koning? Voorzichtig kwam Somnara dichterbij. Mocht ze hier wel zijn? Het voelde vreemd, alsof ze hem begluurde in een verboden wereld.
Een tijdje bleef hij staan. De regen viel ongestoord op zijn natte haren die aan zijn voorhoofd bleven plakken. Voorzichtig legde ze een hand op zijn schouder, het enige dat ze hier kon bedenken.
‘Bedankt dat je bent gekomen.’ De man legde een warme hand over die van haar. Dankbaar keek hij haar aan en toen verbaasd: ‘Wie ben jij?’
Zijn stem klonk zacht als de mist, niet ongeduldig zoals op de troon. Alleen maar verdrietig. En schuldig.
Met een klap landde ze op de vloer van de kleedkamer. Even voelde het alsof ze haar enkels brak.
‘Het is niet aan ons om te gaan bemoeien met de inhoud van de droom,’ zei Friga woedend. ‘Het hele script is in de war.’
Nukkig liep ze naar haar weefgetouw. Midden in het perfecte patroon lag een dikke kluw draden in de knoop. Met priegelige vingers probeerde ze het werkje uit elkaar te wringen, zonder iets te breken.
Schuldbewust liep Somnara naar haar toe. ‘Kan ik helpen?’
‘Door uit de buurt te blijven.’ Boos trok Friga aan een draad.
De hele kamer kantelde.
Somnara zat in een kantoor. In haar mond kleefde een vreselijke smaak van oudgebakken frikandellen en zoete mayonaise. Ze keek naar haar handen op het toetsenbord. Onder de haren liepen dikke stressaders. Het waren duidelijk mannenhanden, maar haar lichaam was niet wat hier het meest vreemd voelde.
Dit was niet haar droom, of in ieder geval geen droom waarin zij de actrice hoorde te zijn. Bijna was het alsof ze de droom zelf beleefde en zij deze keer de hoofdpersoon was. Het leek wel een herinnering.
Op een scherm met een te fel blauw licht stond een kort bericht.
‘Verzoek voor herplaatsing van 3000 militairen naar de oostkant,’ was het onderwerp van de mail.
Herplaatsing… wat een rotwoord. Zet dan eerlijk neer dat ze naar de frontlinie worden gestuurd. Het zou een wonder zijn als meer dan de helft terugkomt.
‘Akkoord,’ stond eronder. Ze hoefde het niet eens te typen. De AI-bot had het antwoord al gegenereerd. Ze hoefde alleen nog maar op verzenden te klikken.
Een zwarte pijl met een witte rand hing geduldig boven het woord. Een enkele muisklik die het lot bepaalde van 3000 mannen en vrouwen. Ze klikte.
Wat kon ze anders? De vijand niet tegemoet treden en verder het land in laten trekken? Hoeveel onschuldige mensen zouden dan sterven?
Ze leunde achterover in haar bureaustoel. De keuze leek makkelijk, als ze het zo van een afstandje bekeek. Wat een gekkenhuis, deze wereld, dit leven.
In de reflectie van het scherm zag ze even haar eigen gezicht. Ze voelde aan het stoppelbaardje dat over haar onderkin groeide. Ze bedacht te laat dat ze zich uit respect op z'n minst nog even had kunnen scheren.
Ze zou nooit meer lachen, beloofde ze zichzelf. Niet na deze laffe daad.