Jelle is verdwaald. Hij is niet bang. Jelle is al groot. Hij is al zeven.
Jelle is in het oerwoud. Hij ziet alleen bomen. En soms de zon. De zon straalt tussen de bomen. De zon straalt op Jelle.
Jelle heeft honger. Hij ziet een dier. Het dier ziet er vreemd uit. Het heeft zes poten en geen haar. Het dier kan praten. Hij heet Flab.
‘Ik heb honger,’ zegt Jelle tegen Flab.
‘Je mag mijn poot,’ antwoordt Flab. Het dier trekt een poot uit zijn lijf. Jelle krijgt een poot. Het smaakt lekker.
‘Hmmm. Lekker,' denkt Jelle, ‘ik wil meer.’ Hij kijkt naar het dier en denkt na. Jelle wil Flab opeten. Flab draait zich om. Flab wil weg. Flab is bang. Maar Jelle is snel. Hij pakt Flab. Jelle eet Flab op. Het dier smaakt zo lekker.
‘Ik wil nog meer,’ denkt Jelle.
Dan begint Jelle te groeien. Hij heeft zo veel gegeten. Hij wordt steeds groter. Zijn schoenen passen niet meer. Hij doet ze uit. Dan loopt Jelle zonder schoenen door het oerwoud. Hij wil nog een dier.
Er is nog een dier in het oerwoud. Verstopt onder een struik. Jelle vindt hem toch. Jelle pakt het dier. Jelle praat niet met het dier. Hij eet het meteen op. Jelle groeit nog meer. Hij wordt nu heel groot. En dik. Zijn T-shirt is te klein.
Jelle doet zijn T-shirt uit. Hij loopt verder zonder schoenen en zonder T-shirt. Jelle heeft nu geen honger. Toch wil Jelle meer. Jelle wil alle dieren in het oerwoud opeten.
Jelle loopt door het oerwoud. Hij zoekt nog een dier. Hij komt bij een dorp. Misschien hebben de oerwoudmensen een dier voor hem. De oerwoudmensen leven in hutten. Ze zijn blij. Ze zien Jelle.
De oerwoudmensen dansen om Jelle heen. De oerwoudmensen krijgen nooit bezoek. Ze zijn blij met Jelle.
‘Wat een gek dier,' denken de oerwoudmensen. Het is zo groot en dik. Het kan ook praten. De oerwoudmensen nemen Jelle mee.
‘Eten!’ lachen de oerwoudmensen. Ze knijpen Jelle in zijn arm.
‘Hmmm lekker,’ denkt Jelle, ‘we gaan een vet dier eten.’
‘Hmmm lekker,’ denken de oerwoudmensen, ‘we gaan een vet dier eten.’